Geschiedenis De Volksvriend
De geschiedenis van de Volksvriend begint niet bij de molen zelf, maar bij zijn voorganger. Deze molen, met de naam “de Ruyter” werd in 1864 gebouwd door Johannes Der Kinderen. Het betrof een houten achtkante molen, afkomstig uit de Zaanstreek, die daar op dat moment niet meer rendabel werd geacht. De molen werd aldaar voor sloop verkocht en in Gemert opgebouwd. De locatie: aan de Oudestraat, op de plaats waar tegenwoordig de Volksvriend staat. De gevelsteen van de Ruyter is waarschijnlijk met de molen mee naar Gemert verhuisd en is tot nu toe nog bewaard gebleven. Aan de tekst “ De Ruyter 1670” kunnen wij aannemen dat de molen in die tijd ruim 200 jaar oud moet zijn geweest.
In 1876 wordt de Ruyter voor 4000 gulden verkocht aan de weduwe Ida Coppens. Een jaar later kocht Coppens ook standerdmolen het Zoutvat in Gemert. Beide molen werden gekocht met het doel om op den duur bemalen te worden door haar twee zoons Franciscus en Willem. Franciscus zou het Zoutvat gaan bemalen en Willem de Ruyter. Willem bleek een ambitieuze molenaar te zijn. Hij vraagt namelijk in 1884 een vergunning aan om een stoommaalderij op te richten bij de molen. Deze maalderij zou worden gebruikt als reserve wanneer de wind het af liet weten. Hoewel de maalderij nog hetzelfde jaar in werking werd gesteld, bracht deze waarschijnlijk niet meteen het geïnvesteerde geld op. Willem, broer Frans en moeder Ida lenen eind 1884 een bedrag van ruim 5000 gulden, met als onderpand de twee molens, de stoommolen en het woonhuis, wat inmiddels bij de Ruyter was gebouwd.
In 1887 gebeurde het ergste wat men als molenaar kan overkomen. De lokale krant bericht op 30 november van dat jaar: “Gisterenmorgen 4 uur brandde alhier de wind- graan- en schorsmolen van den Molenaar W. van den Boomen op de Oude straat tot de grond toe af. Niets werd gered. Naar men verneemt is de molen verzekerd, de inboedel echter niet, waaronder meer dan 100 mud rogge, alsmede molenaarskar met paardentuig enz. Oorzaak onbekend”. De schade van de brand bedroeg 3825 gulden, terwijl de molen voor 4000 gulden verzekerd was. Het woonhuis en de stoommolen werden door de brand gespaard.
Willem van den Boomen wilde zijn molenaarsbedrijf niet voortzetten met enkel de stoommolen, want op 9 april 1888 vraagt hij een vergunning aan voor een nieuwe wind- graan- en schorsmolen, maar deze keer van steen. Op 8 mei van dat jaar wordt de vergunning verleend en is de oprichting van de Volksvriend een feit. Er wordt een stoere molen gebouwd, waarin aan alles te zien is dat de molen werd gebouwd om mee te groeien. Een voorbeeld hiervan is te zien onderin de molen, waarin 3 nissen in het metselwerk zijn aangelegd. Deze nissen zouden een latere uitbreiding gemakkelijker maken. Bij de bouw van de molen zijn zeer waarschijnlijk de bruikbare onderdelen van de Ruyter gebruikt. Zo zijn de eerste lagen van het metselwerk waarschijnlijk afkomstig van de fundamenten van deze voorganger. Ook een aantal balken zijn met enige zekerheid te herleiden tot de Ruyter. Willem maalde nog tot zijn overlijden in 1912 met deze molen. Willem had geen kinderen, en zijn weduwe Anna Gitzels kon het bedrijf slechts een jaar langer voortzetten. Ondertussen heeft Willems broer Frans zijn molen ook al verkocht. In 1909 wordt namelijk de nieuwe eigenaar van het Zoutvat, Adrianus van Roij, door de arbeidsinspectie verzocht om aanpassingen aan zijn molen te verrichten. Het is zijn zoon Hub die vanaf 1913 met onze Volksvriend zal gaan malen. Zijn schoonvader Hendrikus Gruijters koopt de molen voor hem en het tijdperk van Roij is aangebroken. Deze familie zal minstens een eeuw een rol in de geschiedenis van de molen spelen.
Hub van Roij wordt al op elfjarige leeftijd het molenaarsvak aangeleerd. Hij werkte in die periode als knecht bij Van Riel in Oisterwijk. In 1913 trouwt hij met Anna Gruijters en niet lang daarna mag hij zij eigen molen, De Volksvriend, in gebruik nemen. Hij begint meteen met investeren in zijn molen want in dat jaar vindt de eerste modernisering plaats. De roeden van de molen worden vervangen door Potroeden. Deze stalen roeden, afkomstig uit een molen uit Bleiswijk, zouden veel langer mee kunnen gaan dan de houten voorgangers. Deze zelfde roeden zijn tot op de dag van vandaag nog de roeden waar de Volksvriend het laatst mee heeft gemalen. Ook andere onderdelen in de molen, zoals de staartbalk en houten onderdelen aan de binnenkant zijn waarschijnlijk afkomstig van deze Bleiswijkse donor. Van Roij doet het goed, want in de periode die volgt verdwijnen steeds meer molens in Gemert, waaronder het Zoutvat in 1917. Waarschijnlijk zijn enkele onderdelen van deze standerdmolen, die van zijn vader was, gebruikt in de Volksvriend. In 1920 koopt Hub de molen van zijn schoonvader en wordt officieel eigenaar. In de tijd dat Hub eigenaar van de molen is wordt deze regelmatig gemoderniseerd. Volgens Hub is de kap in zijn tijd er wel drie keer vanaf geweest. Wellicht de meest belangrijke modernisering vindt in 1936 en 1942 plaats. In fasen wordt de molen voorzien van het Van Bussel stroomlijnsysteem op de wieken. Dit systeem stelt de molen in staat om nog enkele jaren te kunnen concurreren met de opkomende industrialisatie.
In 1955 wordt zoon Adriaan van Roij de eigenaar van de molen. In de periode dat Adriaan eigenaar is wordt de Volksvriend nog wel beroepsmatig gebruikt, maar de staat van de molen is niet altijd meer goed te noemen. In 1963 wordt de Volksvriend ter ere van het gouden huwelijk van Hub en Anna van Roij nog eens grondig opgeknapt. In de volgende periode wordt telkens klein onderhoud uitgevoerd, maar gaat de onderhoudsstaat telkens iets meer achteruit. Begin jaren ’70 wordt de molen niet meer gebruikt voor het malen. Deze activiteiten zijn verplaatst naar de maalderij bij de molen, die door de jaren heen steeds werd uitgebreid en gemoderniseerd. De molen wordt nog gebruikt voor opslag van goederen en zo nu en dan “voor de prins” gebruikt.
In 1976 wordt Frenk van Roij, zoon van Adriaan, de eigenaar van de molen en maalderij. Hij breidt de maalderij verschillende keren uit, de eerste keer is in 1978. Hoewel de molen nu nog goed in het zicht staat, begint langzaam duidelijk te worden dat de maalderij nu de belangrijkste spil in het bedrijf speelt. In 1983 liet men de molen draaien voor een schoolklasje, waarbij een van de keerklossen van de binnenroe losraakte. De roe bleef nog maar net hangen, maar een tijdje later bij een storm schoot hij toch los. Resultaat: de wiek boorde zich 2 meter in de molenberg. Dit was de laatste keer dat de molen heeft gedraaid. De losgeschoten roe werd verwijderd en de molen stond vanaf dat moment met slechts één roe. In 1994 bouwde Frenk een grotere loods aan zijn maalderij. Dit om de opslag en capaciteit van de maalderij te vergroten. Hoewel de vergunning werd verleend, merkte de gemeente wel op dat het bouwwerk de molen nu helemaal zou wegdrukken. In 1997 is tenslotte de laatste roe van de molen verwijderd.
In de periode tussen 1994 en 2014 zijn er diverse pogingen geweest om de molen te restaureren. Ook plannen om de molen te verplaatsen naar de molenrand hebben meerdere malen de revue gepasseerd. In 2014 lijkt hierbij echter de grote doorbraak te hebben plaatsgevonden. In het begin van dat jaar verkoopt Frenk van Roij de molen voor het symbolische bedrag van één euro aan de gemeente. De gemeente brengt deze molen direct in erfpacht bij de Molenstichting Gemert-Bakel. 2014 heeft voor deze stichting in het teken gestaan van het voorbereiden van de restauratie. Zo is verder verval voorkomen door het stutten van de vloeren en het waterdicht maken van de molen, maar zijn ook de nodige subsidieverstrekkers aangesproken.
In het begin van 2015 zijn ze begonnen aan de restauratie en op 19 april is deze feestelijk heropend en sindsdien zijn de molenaar Twan Rooijakkers en Twan van Bommel hier wekelijks tevinden